Reisverslag Egypte
Grafmonumenten
De oude Egyptenaren geloofden dat mensen na hun dood bleven voortbestaan. Behoud van lichaam was voor de voortzetting na de dood essentieel. De lichamen van de doden werden daarom gemummificeerd. Aanvankelijk geschiedde de mummificatie op natuurlijke wijze. Men begroef de doden in ondiepe kuilen in de woestijn, waar het warme zand de lichamen snel uitdroogde. Ze konden daardoor niet tot ontbinding overgaan.
Mastaba
Aan het einde van de predynastieke periode ging men er toe over de doden in tombes te begraven, waarbij de overledenen in kisten werden gestopt. De lichamen konden nu niet meer op natuurlijke wijze geconserveerd worden en mummificatie werd noodzakelijk. Daarbij bleef het hart in het lichaam, omdat de dode dat nodig had voor een volgend leven. Ingewanden en interne organen zoals lever en longen werden in urnen bewaard, de zogenaamde canopen of canopische potten. De graven in de woestijn werden vaak afgedekt met een hoopje zand en afgebakend met lemen stenen. Dit graf was de voorloper van de mastaba; een rechthoekig bouwwerk van één verdieping hoog, dat in lengte van enkele tot enkele tientallen meters kon variëren. 'Mastaba' betekent 'zitbank' en met wat fantasie lijken de graven daar wel op. De eerste mastaba's waren simpele grafkamers, maar al snel groeiden ze uit tot architectonische kunstwerken die soms wel meer dan dertig kamers bevatten. De wanden werden versierd met reliëfs, die doorgaans beschilderd waren. Naast het voorbereiden en brengen van offers stond het dagelijks leven van de dode centraal in deze afbeeldingen. Door zo veel mogelijk herinneringen aan het aardse leven mee te geven zou de overledene zich niet eenzaam voelen. Ook werden de goede daden van een overledene sterk benadrukt, opdat de goden mild over hem of haar zouden oordelen. Een van de kamers in de mastaba was speciaal voor het uitoefenen van de dodencultus. In die kamer bevond zich een, vaak niet van echt te onderscheiden, schijndeur, gericht op het dodenrijk. De schijndeur gaf de dode toegang tot de offerkamer, waar nabestaanden offers (etenswaar) hadden klaargezet. Diep onder de grond was de eigenlijke grafkamer, waarin de sarcofaag stond.
Rotsgraf
Tegen het einde van het Oude Rijk en aan het begin van het Middenrijk kwam een tweede grafvorm op: het rotsgraf. De graven werden toen in rotsen uitgehouwen. Meestal werd het voorste gedeelte van het rotsgraf gebruikt voor de dodencultus en werd de dode in het achterste gedeelte bijgezet. Ook deze graven zijn met reliëfs en schildering versierd. Voorbeelden zijn de de graven van Beni Hassan, Tell el Amarna en Thebe.
Natuurlijk kon lang niet iedereen het zich veroorloven een speciaal graf te laten bouwen of uit te laten hakken. Dit gold zeker voor grootschalige monumenten zoals de farao's die lieten maken.
Piramide
Vanaf de 3e dynastie werd naast de mastaba's en het rotsgraf een derde grafvorm geïntroduceerd, speciaal voor koningen, de piramide. In totaal waren er, verspreid over Egypte, zo'n 47 piramides. In Giza staan de bekendste drie en in Saqqara zijn er vijftien teruggevonden, maar ze zijn niet altijd meer als zodanig te herkennen. Door verwering zijn sommige tot onnatuurlijk aandoende heuveltjes verworden. De piramides bij Saqqara werden bijna allemaal tijdens de hoogtijdagen van het Oude Rijk gebouwd. Rond Dashur en El Lisht staan de meeste piramides uit het Middenrijk.
De trappiramide van Djoser was de eerste van dat model (3e dynastie). Bovendien was er nooit eerder op de wereld zo'n groot stenen bouwsel gemaakt. De echte piramidevorm verscheen pas aan het begin van de 4e dynastie. Er zijn twee piramides met een afwijkende vorm; de knikpiramide van Dashur en de sarcofaag-vormige piramide in Saqqara. Vaak werd hetzelfde bouwplan gehanteerd; een piramide aan de oostzijde met een dodentempel verbonden en met in het verlengde daarvan een weg naar een lager in het dal gelegen daltempel. Een mogelijk tweede piramide, bijvoorbeeld voor de vrouw van de overledene, stond gewoonlijk in de zuidoosthoek van het complex. Piramides en dodentempel waren als regel ommuurd.
Tijdens het Nieuwe Rijk, toen rotsgraven in zwang waren, kwamen de dodentempels los te staan van het eigenlijke graf (Thebe). De graven werden beschouwd als de woning van de dode, die na het overlijden aan een volgend leven begon. In de loop van het Middenrijk ging de onderwereld een steeds belangrijker rol spelen. De dode moest, voordat hij aan een volgend leven kon beginnen, een tocht door de onderwereld maken, iets wat niet zonder gevaar was. In de dodenboeken stonden voor deze reis allerlei raadgevingen. In de decoraties van de graven, met name die uit het Nieuwe Rijk, spelen de onderwereld (met Osisris) en teksten uit de dodenboeken een belangrijke rol: afbeeldingen van goden die de dode bijstaan om de tocht tot een goed einde te brengen en raadgevingen uit de dodenboeken sieren de wanden. Een beeld dat af en toe terugkeert is dat waarbij het hart van de overledene gewogen wordt door Maat, de godin van de waarheid, gerechtigheid en orde. Is het hart door een slecht leven te zwaar geworden, dan behoudt Maat het en kan de dode niet toetreden tot het nieuwe leven.